Er zijn in de parlementaire geschiedenis - en zeker na 1945 - niet veel kabinetten geweest die de volle rit zonder tussentijdse crisis uitzaten. Feitelijk was na 1945 het kabinet-De Jong het eerste dat dit wist te realiseren.
Belangrijkste voorwaarden voor het volmaken van de kabinetsperiode zijn homogeniteit in de ministerraad en bereidheid bij de regeringspartijen om te geven en te nemen. Er kunnen overigens ook externe factoren zijn, zoals de onwenselijkheid van vervroegde verkiezingen. Een derde regeringspartij betekent niet per definitie meer stabiliteit en bleek in 2002 (LPF), 2006 (D66) en 2012 (PVV) zelfs destabiliserend te zijn.
Voor het succes van de samenwerking lijkt een goede verstandhouding tussen politieke voormannen (premier-vicepremier of premier-fractievoorzitter) een belangrijke voorwaarde. Daarom slaagden Van Agt I (Van Agt en Wiegel), Lubbers III (Lubbers en Kok) en Kok I (Kok en Dijkstal) en faalden de kabinetten-Den Uyl (Den Uyl-Van Agt), -Lubbers II (Lubbers-De Korte) en Balkenende IV (Balkenende-Bos). Het succes van Rutte II wordt in belangrijke mate bepaald door de goede samenwerking tussen Rutte en Asscher/Samsom.
de volle rit
De Jong (1967-1971)
Van Agt I (1977-1981)
Lubbers I (1982-1986)
Lubbers III (1989-1994)
Kok I (1994-1998)
met tussentijdse crisis
Drees III (1952-1956) - crisis in 1955
De Quay (1959-1963) - crisis in 1960
(Net) niet
Den Uyl (1973-1977)
Kok II (1998-2002) - crisis in 1999