De rol van nationale parlementen in de Europese Unie is door het Verdrag van Lissabon toegenomen. Nationale parlementen kunnen sinds 1 december 2009 (de dag waarop het verdrag van kracht werd) een 'gele' of 'oranje kaart' trekken als zij vinden dat voorgestelde Europese wetgeving niet in overeenstemming is met het principe van subsidiariteit. Nationale parlementen hebben daarmee een middel om aan de bel trekken wanneer ze menen dat een maatregel op Europees niveau niet doeltreffender is dan een maatregel op landelijk, provinciaal of gemeentelijk niveau.
Tegelijkertijd worstelt het Nederlandse parlement met de vraag hoe men het beste invloed kan uitoefenen op de Europese regelgeving tijdens de onderhandelingen. Eén van de manieren is betere samenwerking tussen de verschillende parlementen binnen de Europese Unie. De Tweede Kamer besloot in april 2014 een onderzoek te laten uitvoeren naar de effectiviteit van de instrumenten die de nationale parlementen sinds het Verdrag van Lissabon hebben om Europees beleid te beïnvloeden.
Het rapport werd op 3 december gepresenteerd. Hieruit bleek dat nationale parlementen nauwelijks effect hebben op de besluitvorming. Het advies van het rapport was dat de Tweede Kamer zorgvuldig om moet gaan met het instrument en goed moet samenwerken met de nationale parlementen in andere EU-landen.
Delen
Inhoudsopgave van deze pagina:
De Europese Commissie stelt nationale parlementen van al haar wetgevingsvoorstellen op de hoogte. Binnen acht weken moet een parlement een standpunt innemen. Elk parlement heeft twee stemmen. Bij parlementen met een tweekamerstelsel (zoals in Nederland met een Eerste en Tweede Kamer) heeft elke Kamer één stem.
Gele kaart
Als een derde van alle mogelijke stemmen vindt dat het onderwerp niet op Europees niveau thuis hoort, dan moet de Europese Commissie haar wetgevingsvoorstel in heroverweging nemen. Bij wetgevingsvoorstellen over de samenwerking op het gebied van justitie en politie is een kwart van alle mogelijke stemmen genoeg.
Op 12 september 2012 heeft de eerste gele kaart geleid tot intrekking van een voorstel van de Europese Commissie over stakingsrecht. Hiermee lijkt een eerste bewijs geleverd te zijn voor de versterkte rol van de nationale parlementen.
Oranje kaart
Deze optie maakt het voor de Europese Commissie als indiener van Europese wetsvoorstellen lastiger om haar gang te gaan. Als de helft van de nationale parlementen vindt dat het onderwerp niet op Europees niveau thuis hoort, moet de Europese Commissie het voorstel eveneens heroverwegen. Als de Europese Commissie het voorstel niet intrekt, moet zij met redenen omkleden waarom het gehandhaafd blijft. In dat laatste geval kunnen de Europese Raad van Ministers en het Europees Parlement besluiten het voorstel niet langer in behandeling te nemen. Om het voorstel naar de prullenmand te verwijzen is in de raad een meerderheid van 55 procent van de leden van de Raad nodig. Het Europees Parlement kan het voorstel in die situatie met een gewone meerderheid afwijzen.
Overige documenten
In het Verdrag van Lissabon staan duidelijke afspraken over de tijdige toezending van alle relevante documenten die met Europese wetgeving te maken hebben. Ook discussie- en werkdocumenten van de Europese Commissie worden naar de nationale parlementen gestuurd.
Nederlandse inbreng bij tot stand komen kaarten
Het Nederlandse parlement speelde een voortrekkersrol in de discussie of het nationale parlement van een lidstaat zich nadrukkelijker zou moeten gaan bemoeien met de Europese besluitvorming. Onder aanvoering van het Tweede Kamerlid Han ten Broeke (VVD) en zijn toenmalige PvdA-collega Luuk Blom wist Nederland de andere lidstaten er toe over te halen een duidelijke procedure in het leven te roepen om ongewenste Europese regelgeving al in een vroeg stadium tot staan te brengen. Dankzij de inbreng van de Nederlandse regering is niet alleen de gele, maar ook de oranje kaart toegevoegd aan het Verdrag van Lissabon. Ten Broeke en Blom zagen de oranje kaart vooral als 'brandblusser': "Het is geruststellend om het in huis te hebben, maar je hoopt het nooit te hoeven gebruiken."
Toepassing
Het Nederlandse parlement wilde met deze kaartprocedure een goed bruikbaar instrument introduceren voor nationale parlementen. De kaart moet binnen acht weken worden getrokken nadat de Commissie haar plannen bekend heeft gemaakt. In dit relatief korte tijdsbestek is het zaak zoveel mogelijk van de lidstaten van de Unie te betrekken bij een gezamenlijke weging van de Commissievoorstellen. De Tweede Kamer ziet een rol voor de COSAC weggelegd, het samenwerkingsorgaan van vertegenwoordigers van het Europees Parlement en de Kamercommissies voor Europese zaken van de nationale parlementen.
In het Verdrag van Lissabon staat duidelijk dat de Europese Commissie ervoor moet zorgen dat een voorstel strookt met de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. De conclusie van de Commissie moet vervolgens worden onderbouwd door kwalitatieve en kwantitatieve argumenten, waarbij ook de kostenaspecten aan bod moeten komen. Ook die moeten in verhouding staan tot het te bereiken doel.
Als een voorstel volgens een nationaal parlement niet aan deze eisen voldoet mag dat naar het Hof van Justitie stappen.
Voorstellen op het terrein van het buitenlands en veiligheidsbeleid vallen buiten de kaartprocedure; voorstellen op dit terrein worden immers alleen naar de Raad gestuurd, en niet ook naar het Europees Parlement. Toch wilden nationale parlementen ook op dit terrein samenwerking om de parlementaire controle te versterken.
In april 2011 kwamen de voorzitters van de parlementen van de lidstaten overeen te gaan werken aan de vorming van een Interparlementaire Conferentie voor het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid en het Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid. Deze werd later ook opgericht.
Vertegenwoordiging parlementen bij de EU
Alle nationale parlementen hebben sinds het Verdrag van Lissabon ambtenaren in Brussel gestationeerd. Die ambtenaren helpen hun parlementen bij het bijhouden van Europese dossiers. Ook onderhouden de ambtenaren het onderlinge contact tussen de nationale parlementen van de lidstaten, vooral met het oog op de kaartprocedure.
Evaluatie COSAC
In haar eigen jaarverslag over 2013 stelt COSAC dat er verbeteringen mogelijk zijn in de samenwerking tussen de parlementen. Dat ligt volgens COSAC mede aan de nationale parlementen zelf; zo voelt een substantieel deel niets voor gezamenlijke richtlijnen voor het uitvoeren van een subsidiariteitstoets, wat onderlinge communicatie zou vergemakkelijken.
Het algemene beeld van parlementen in de Europese Unie is dat ze meer aandacht hebben voor Europese regelgeving dan voorheen, maar dat ze graag meer onderling contact en vooral direct contact met de Europese instellingen willen.
Een heel specifiek punt van aandacht is de betrokkenheid van parlementen bij de nieuwe bevoegdheden van de Europese Unie op economisch en monetair terrein en de druk op de parlementaire controle op overheidsfinanciën in het kader van het Verdrag inzake stabiliteit, coördinatie en bestuur in de EMU.
Suggesties Tweede Kamer
De Tweede Kamer kwam in 2013 met een pleidooi om de nationale parlementen breder te betrekken bij Europese besluitvorming. Ten eerste zouden nationale parlementen ook aan het einde van de besluitvorming de mogelijkheid moeten krijgen om bezwaar te maken, net als de bestaande kaartprocedure. Het idee erachter is dat de uiteindelijke Europese regelgeving vaak niet hetzelfde is als de voorstellen waar de nationale parlementen zich in het begin van de besluitvorming over mochten uitspreken. Ten tweede wil de Tweede Kamer nationale parlementen de mogelijkheid geven om voorstellen te mogen maken voor nieuwe Europese wetgeving, of EU-wetgeving aan te aanpassen of te herroepen.
Verder pleit de Tweede Kamer voor ruimere interpretatie van de regels voor het toepassen van de huidige kaartprocedure.
Kansen grijpen
Oud VVD-Kamerlid Leegte schreef begin 2014 het rapport 'Voorop in Europa'. Leegte ging vooral in op de vraag hoe de Tweede Kamer haar werkwijze kan en moet aanpassen. Vooral het vroeger en langduriger betrokken worden bij nieuwe voorstellen én het beter inzichtelijk maken van wat er speelt en wat er aan wetgeving aan zit te komen moet de Tweede Kamer helpen om beter bij Europese besluitvorming betrokken te worden en blijven.