In deze instelling van de Europese Unie (kortweg 'de Raad van Ministers' of nog korter 'de Raad' genoemd) zijn de regeringen van de 27 lidstaten van de EU vertegenwoordigd. De Raad oefent samen met het Europees Parlement de wetgevings- en begrotingstaak uit. Dit houdt in dat de Raad zijn goedkeuring moet geven aan elk wetsvoorstel van de Europese Commissie en aan elke voorgestelde EU-begroting. Nationale regeringen kunnen dus via de Raad invloed uitoefenen in de EU. De Raad neemt ook beslissingen over het buitenlands- en veiligheidsbeleid.
De Raad vergadert in wisselende samenstelling, afhankelijk van het beleidsterrein waarover gesproken wordt. Zo zullen bijvoorbeeld, als het over landbouw gaat, de 27 ministers voor Landbouw aan de vergadering deelnemen en spreken we van de Landbouwraad. Voor economische en financiële onderwerpen kennen we de Ecofin-Raad, voor het milieu de Milieuraad enzovoort.
De Raad van de EU is niet hetzelfde als de Europese Raad, bestaande uit de staatshoofden en regeringsleiders. Deze Europese Raad heeft geen wetgevende taak, maar stelt de algemene politieke beleidslijnen van de Europese Unie vast.
Delen
Inhoudsopgave van deze pagina:
Stad |
Brussel en Luxemburg |
---|---|
Land |
|
Grondslag |
|
Aard organisatie |
Orgaan van de Europese Unie |
Voorzitter |
Een door de Raad vastgestelde Lidstaat, voor een periode van 6 maanden |
De taakverdeling tussen de Organen van de Europese Unie laat zich als volgt samenvatten: de Europese Commissie neemt initiatieven tot Europese wet- en regelgeving. Het Europees Parlement debatteert hierover en kan wijzigingen voorstellen, waarna het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie gezamenlijk beslissen.
De Raad van de Europese Unie vergadert in Brussel, behalve in april, juni en oktober. In deze maanden worden de vergaderingen in Luxemburg gehouden.
De Raad bestaat uit één vertegenwoordiger per lidstaat op ministerieel niveau, die gemachtigd is om namens zijn regering bindende afspraken te maken. Niet op alle beleidsterreinen vergadert de Raad even frequent. De Raden voor Algemene zaken, Economische en Financiële zaken en Landbouw vergaderen maandelijks, terwijl de overige formaties twee tot vier keer per jaar bijeenkomen.
-
Voorzitterschap Europese Unie
Elk half jaar (van januari t/m juni en van juli t/m december) wordt de Europese Unie afwisselend voorgezeten door een lidstaat. Het land dat voorzitter is, leidt de vergaderingen van de Raad van de Europese Unie. Het Voorzitterschap van de Raad speelt een essentiële rol bij de sturing van het wetgevend en politiek besluitvormingsproces.
-
Comité van Permanente Vertegenwoordigers (Coreper)
Coreper bestaat uit de permanente vertegenwoordigers (ambassadeurs) die de belangen van hun lidstaten in Brussel bewaken. Deze permanente vertegenwoordigers bereiden de vergaderingen van de verschillende formaties van de Raad van Ministers voor, en stellen de agenda's vast. Uitzondering hierop zijn de landbouwaangelegenheden, die onder het Speciaal Comité voor de Landbouw (SCL) vallen.
-
Secretaris-Generaal
Deze functionaris geeft leiding aan het Secretariaat-Generaal van de Raad van de Europese Unie (EU). Dit secretariaat bereidt alle vergaderingen van de Raad voor.
Ondanks de variatie in samenstelling en benaming van de diverse raden gaat het steeds om één en dezelfde Raad als instelling: alle besluiten zijn besluiten van de Raad van de Europese Unie. In de praktijk is er qua samenstelling sprake van tien verschillende Raden:
Raadsformatie |
Afkorting |
---|---|
RAZ |
|
RBZ |
|
Concurrentievermogen (Interne Markt, Industrie, Onderzoek en Ruimtevaart) |
COMPET |
ECOFIN |
|
JBZ |
|
AGRIPECHE |
|
ENV |
|
EJC |
|
TTE |
|
Werkgelegenheid, Sociaal beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken |
EPSCO |
Verantwoording afleggen
In de Raad van de Europese Unie hebben ministers uit de 27 EU-lidstaten zitting, die verantwoording schuldig zijn aan hun nationale parlementen. Iedere lidstaat heeft daar eigen procedures voor.
Stemmen in de Raad
De stemwijze in de Raad van de Europese Unie hangt af van het beleidsterrein waarover besluiten genomen worden. De meest belangrijke zijn:
-
-Eenparigheid van stemmen: (unanimiteit) voor essentiële zaken als besluiten inzake de uitbreiding van de Unie, het buitenlands beleid, en de wijziging of instelling van Europese organen
-
-Gekwalificeerde meerderheid van stemmen: er is sprake van een meerderheid als ten minste 55% van de lidstaten die minstens 65% van de totale bevolking van de EU vertegenwoordigen, vóór stemmen
De stem van kleinere lidstaten telt in dit systeem een relatief zwaarder dan de stem van grotere landen.
Nederland wordt in de Raad vertegenwoordigd door ministers en staatssecretarissen uit het huidige kabinet-Rutte IV.
In 1952 werd de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal opgericht. Naast de Hoge Autoriteit, de voorloper van de Europese Commissie, werd er ook een Raad van Ministers in het leven geroepen. De Hoge Autoriteit moest op een aantal terreinen beslissingsbevoegdheid delen met die Raad. Zo werd voorkomen dat de lidstaten teveel invloed op cruciale sectoren van hun economie zouden verliezen. Het parlement, dat nog de 'Vergadering' heette, speelde geen rol in de besluitvorming.
In de verdragen van 1957 zouden de lidstaten een veel dominantere rol krijgen toebedeeld. De Raad van Ministers was de enige instelling die over voorstellen besliste. De Europese Commissie had alleen binnen strikt gestelde grenzen de bevoegdheid zelf zaken te besluiten. En het Europees Parlement mocht nog steeds alleen adviezen geven over voorstellen.
In 1965 brak er een conflict uit over landbouwsubsidies tussen de lidstaten. Frankrijk weigerde nog deel te nemen aan bijeenkomsten van de Raad. Omdat unanimiteit een vereiste was, legde Frankrijk alle besluitvorming lam. Dit duurde maanden. Pas toen de Europese regeringsleiders en staatshoofden de problemen hadden uitgepraat kon de Europese Gemeenschap weer functioneren. Zo ontstond er een tweede instelling waar de lidstaten in werden vertegenwoordigd, de Europese Raad. De Europese Raad zou de grote lijnen uitzetten, en de dagelijkse gang van zaken werd nog steeds overgelaten aan de Raad van Ministers.
Eind jaren zeventig en in de jaren '80 kreeg de Europese Commissie een aantal sterke voorzitters. Om de economische malaise te boven te komen, werd een plan opgesteld om tot één interne markt binnen de Europese Gemeenschap te komen. Om te voorkomen dat één land de besluitvorming zou kunnen blokkeren werd besluitvorming op basis van unanimiteit op belangrijke terreinen vervangen door het stemmen per gekwalificeerde meerderheid. Tegelijkertijd kwam er een nieuwe besluitvormingsprocedure die het Europees Parlement meer invloed gaf, de samenwerkingsprocedure. Wel bleef de Raad de enige instellingen die voorstellen definitief goed of af mocht keuren.
Als blok had de Raad van Ministers nog steeds evenveel invloed, maar individuele lidstaten verloren aan invloed door het verlies van hun veto.
In 1993 werd het Verdrag van Maastricht van kracht. Op een deel van de beleidsterreinen waar de Europese Unie al actief was werd een nieuwe besluitvormingsprocedure geïntroduceerd, de medebeslissingsprocedure (inmiddels de 'gewone wetgevingsprocedure' genoemd). In die procedure is het Europees Parlement volwaardig medewetgever, en kan het, net als de Raad van Ministers, besluiten blokkeren. Op de gebieden van justitiële samenwerking en buitenlands- en veiligheidsbeleid gingen de lidstaten ook meer samenwerken, maar daar was de Raad van Ministers de enige van de instellingen met beslissingsbevoegdheid.
In de verdragen van Amsterdam (1997) en Nice (2001) werden steeds meer beleidsterreinen onder de medebeslissingsprocedure gebracht. En op delen van justitiële samenwerking werden de Commissie en het EP meer betrokken. Formeel heeft de Raad veel van zijn macht moeten delen met anderen. Met het Verdrag van Lissabon (2009) wordt die ontwikkeling verder doorgezet.
Informeel wordt ingeschat dat de Raad van Ministers weinig tot niets aan invloed heeft ingeboet. Door relatief zwakke Europese Commissies kunnen de lidstaten hun eigen agenda's in de Europese besluitvormingsprocessen naar voren brengen, en zetten de lidstaten de toon.
Naast de machtsverhouding tussen de Raad van Ministers en de andere Europese instellingen, is de vraag welk land binnen de Raad van Ministers het meest te zeggen heeft voor de lidstaten vaak net zo belangrijk. Vooral de kleinere landen zijn bang teveel overstemd te worden door de grote landen, en op hun beurt willen de grote landen niet dat de kleine landen voorstellen kunnen doordrukken zonder hun instemming.